NLP Metaprogramma Test

De test is geschreven in de context werk. Met een beetje creativiteit kun je hier natuurlijk ook een andere context voor kiezen.

Kies telkens het best passende antwoord.

1. Bij de start van een nieuw project:*

a. Ga ik het liefst direct aan de slag.b. Neem ik de tijd om het project te overdenken.

2. In de samenwerking:*

a. Wil ik helderheid bevorderen.b. Wil ik misverstanden voorkomen.

3. In de communicatie met anderen:*

a. Staat wat voor mij belangrijk is centraal.b. Richt ik me op wat belangrijk is voor de ander.

4. Mijn kracht in mijn werk ligt in:*

a. Met meer dingen tegelijkertijd bezig te zijn.b. Eerst afmaken van wat ik begonnen ben.

5. Als ik een verslag in handen krijg:*

a. Valt me vooral op hoe goed het eruit ziet.b. Springen de taalfouten direct in het oog.

6. In mijn werk:*

a. Kan ik zelf de volledige verantwoordelijkheid dragen.b. Ben ik niet in staat om de volledige verantwoordelijkheid te dragen

7. In mijn werk:*

a. Hou ik het liefst alles hetzelfde.b. Verbeter ik graag dingenc. Ga ik na wat anders kan.

7

8. In vergaderingen:*

a. Tellen voor mij de grote lijnen.b. Gaat het mij om de details.

9. In een vergadering:*

a. Ben ik vooral gericht op de mensen.b. Ben ik vooral gericht op de interactie.c. Ben ik vooral gericht op de informatie.

9

10. Als ik een project start, dan begin ik met:*

a. Waar het werkelijk om draait.b. Het in kaart brengen van de samenhang tussen elementen.c. De praktische toepassing.

10

11. Het liefst werk ik:*

a. Samenb. Met anderen in mijn buurtc. Alleen

11

12. Als ik nadenk over mijn functie, focus ik vooral op:*

a. Hoe het geweest is.b. Hoe het is.c. Hoe het zal zijn.

12.1

13. Ik leer het makkelijkste als ik:*

a. Een demonstratie zie.b. Verbale instructie krijg.c. Het zelf kan doen.

13.1

14. Bij problemen:*

a. Stap ik er direct op af.b. Analyseer ik uitgebreid wat er speelt.

15. Bij de start van een nieuw project:*

a. Ben ik vooral gericht op het doel.b. Gaat mijn aandacht vooral uit naar de mogelijke problemen.

16. Hoe weet ik dat ik een klus goed geklaard heb?*

a. Dat voel ik gewoon.b. Als ik dat van anderen hoor.

17. Bij de start van een project:*

a. Richt ik me op de mogelijkheden.b. Richt ik me op stappen die gezet moeten worden.

18. Tijdens evaluaties:*

a. Vertel ik eerst wat goed ging.b. Vertel ik eerst wat er fout ging.

19. Als iets niet afkomt:*

a. Ligt dit aan mijzelf.b. Ligt dit aan de omstandigheden.

20. De inrichting van mijn werkkamer:*

a. Is al jaren hetzelfde.b. Wordt langzamerhand zoals ik hem wil hebben.c. Verander ik regelmatig.

20

21. Besluiten:*

a. Doe ik op hoofdlijnen.b. Doe ik op basis van precieze informatie.

22. Bij een project gaat het mij erom:*

a. Met wie ik samenwerk.b. Welke activiteiten ondernomen moeten worden.c. Welke gegevens relevant zijn.

22

23. Bij het oplossen van een probleem, ga ik na:*

a. Wat de kern van het probleem is.b. Hoe het probleem is opgebouwd.c. Hoe we het probleem kunnen aanpakken.

23

24. Als het gaat om resultaten:*

a. Lever ik graag een bijdrage.b. Heb ik graag een duidelijk aandeel.c. Ben ik het liefst alleen verantwoordelijk.

24

25. In mijn werk:*

a. Maak ik mij zorgen over de fouten die gemaakt zijn.b. Reageer ik op wat nu fout gaat.c. Anticipeer ik op fouten die kunnen ontstaan.

25.1

26. Wat mij bij collega’s opvalt, is:*

a. Hoe ze eruitzien.b. Hoe ze klinken als ze pratenc. Hoe ze bewegen.

26.1

27. Mijn motto is:*

a. Een goed begin is het halve werk.b. Bezint eer gij begint.

28. In de uitvoering van mijn werk:*

a. Tellen voor mij vooral de resultaten.b. Telt voor mij vooral het uitsluiten van mogelijke fouten.

29. In besluitvorming:*

a. Vaar ik mijn eigen koers.b. Stem ik af op de ander.

30. Als ik rapporteer in vergaderingen:*

a. Benadruk ik wat belangrijk is.b. Geef ik vaak een chronologisch overzicht.

31. In het samenwerken met anderen:*

a. Ben ik vooral gericht op de kwaliteiten van anderen.b. Ben ik vooral gericht op de gebreken van anderen.

32. Het behalen van mijn doelen:*

a. Heb ik volledig zelf in de hand.b. Is afhankelijk van anderen.

33. Bij reorganisaties:*

a. Heb ik moeite om mij aan te passen.b. Gaat mijn voorkeur uit naar geleidelijke overgangen.c. Houd ik van revolutionaire veranderingen.

33

34. In communicatie stoor ik mij makkelijk aan mensen die:*

a. Continue de details benoemen.b. Alleen praten in hoge abstracties.

35. In het communiceren:*

a. Heb ik aandacht voor de ander.b. Staat voor mij de klus centraal.c. Zijn voor mij vooral de feiten relevant.

35

36. In mijn werk ben ik vooral:*

a. Gericht op het waarom.b. Gericht op het wat en waar.c. Gericht op het hoe.

36

37. Het nemen van beslissingen:*

a. Doen we gezamenlijk.b. Doe ik in overleg.c. Doe ik alleen.

37

38. In vergaderingen neig ik ernaar:*

a. Terug te kijken op de vorige keer.b. Bezig te zijn met het hier en nu.c. Vooral naar de volgende keer te kijken.

38.1

39. Ik neem een besluit:*

a. Als het er goed uitziet.b. Als het goed klinkt.c. Als het goed voelt.

39.1

40. Ik voel me het best:*

a. Als ik in actie ben.b. Als ik kan nadenken/reflecteren.

41. Bij het doen van investeringen:*

a. Ben ik vooral gefocust op de opbrengst.b. Wil ik vooral geen uit de hand gelopen kosten.

42. Als het gaat om mijn tijdsbesteding:*

a. Stel ik de prioriteiten.b. Zijn de eisen van anderen doorslaggevend.

43. Bij het aannemen van een nieuwe collega:*

a. Focus ik vooral op de mogelijkheden die dit biedt.b. Wikkel ik nauwgezet de sollicitatieprocedure af.

44. Als ik mijzelf beoordeel:*

a. Geef ik mijzelf vooral complimentjes.b. Denk ik vooral over wat ik niet goed heb gedaan.

45. In mijn communicatie met anderen:*

a. Druk ik mijzelf niet altijd even duidelijk uit.b. Komt het herhaaldelijk voor dat anderen mij niet begrijpen.

46. Bij de aanpak van projecten:*

a. Houd ik het liefst vast aan beproefde manieren.b. Zoek ik altijd naar verbetering van de aanpak.c. Probeer ik graag nieuwe dingen uit.

46 c

47. In de uitvoering van mijn werk:*

a. Ga ik uit van het totaalbeeld.b. Richt ik me op het wie, wat, waar en hoe precies.

48. Bij de afronding van een project:*

a. Evalueer ik vooral de mensen.b. Evalueer ik vooral het proces.c. Evalueer ik vooral de data.

48

49. In het doen van een presentatie:*

a. Vertel ik de essentie.b. Vertel ik de structuur.c. Vertel ik de toepassing.

49

50. In mijn werk:*

a. Vind ik het moeilijk alleen te werken.b. Vind ik het lastig als ik mezelf niet kan profileren.c. Kan ik moeilijk samenwerken.

50

51. In evaluaties praat ik vooral over:*

a. Wat we kunnen leren uit het verleden.b. De gevolgen in het hier en nu.c. De consequenties voor de toekomst.

51.1

52. Als ik nadenk over iets:*

a. Visualiseer ik.b. Voer ik een innerlijke dialoog.c. Volg ik mijn gevoel.

Voornaam

Email*

example@example.com

52.1

x Pro-actief

x Reactief

x Naartoe

x Weg van

x Interne referentie

x Externe referentie

x Opties

x Procedure

x Voldoet wel

x Voldoet niet

x Controle binnen zelf

x Controle buiten zelf

x Handhaving

x Ontwikkeling

_x Verandering

x Globaal

x Specifiek

x Mensen

x Activiteiten

x Informatie

x Concept

_x Structuur

x Gebruik

x Samen

_x Nabijheid

_x Alleen

_x Verleden

x Heden

x Toekomst

x Visueel

x Auditief

x Kinesthetisch

Metaprofiel - Test